Schrijfwedstrijd Godijn publishing: De stilte van 2021

'uitzichtloos gevangen'

De herfst. Het seizoen dat de natuur zich vormt voor de winter. Een van de meest ondergewaardeerde periodes van het jaar. De mensen worden depressief wanneer de blaadjes van de bomen vallen. Begrijpen doe ik dit niet. Ik vind dit seizoen passen bij mijn neerslachtige gedachtes. Het buiten in harmonie met elkaar is. Het is de zon en de warme zomer die aangeven dat hun schoonheid niet klopt met mijn gevoel. De koude wind laat mijn vermoeidheid verdwijnen. Ik voel mij fitter, kan mij hierop kleden en de wereld altijd gepast tegemoet treden. De herfst is voor mij de fijnste periode. Een week op Vlieland. Een jaarlijks ritueel en eventjes weg om alles te ontlopen. Hier heb ik het gevoel dat ik vrij ben. Verlost van mijn agenda, werk en verplichtingen. Niemand die mij verwacht en de tijd aan mijzelf. Het regent zachtjes en ik wandel op de Noordoosthoek met het zicht op De Richel. De plek waar de grijze zeehonden liggen. Een zandvlakte waar mensen ondergeschikt zijn. Een van de weinig ongerepte gebieden in ons land. In de zomertijd is het drukbevolkt en in de herfst is het rustiger. Ik hoop dit eiland voor mijzelf te hebben. Het is de ironie van de verlaten plek. Dat de stilte juist mensen aantrekt en zichzelf opheft. Alsof zij niet mag zijn en niet gewenst is, verjaagd moet worden. Het strandpaviljoen Oost ligt er verlaten bij. Ik herken het van de vorige keren. Het is niet veranderd en is gesloten. De parasols op de tafels zijn ingeklapt. De harde wind laat de doeken klapperen. Nog eventjes doorwandelen en om het hoekje bereik ik straks de meest Oostelijke kant van mijn eiland. Ik trek mijn sjaal die in de boord van mijn jas zit strakker aan. Het regent zachtjes en ik besef dat deze regenbui de redenen is waarom ik hier alleen ben. Een ongekende luxe. Het voelt alsof de wereld van mij is, van mij alleen. De stilte van natuurgeluiden het hoogst haalbare is. Het geluid van de zee en de wind mijn omgeving dicteren. Langszij zie ik de veerboot in het wit met blauwe strepen op weg naar Harlingen langsvaren. Het vaste land. Altijd reizigers onderweg. Een eindeloze stroom bewegingen. Soms denk ik dat het onrust is, dat voorgoed blijven moed vergt. Er altijd iets wacht om te moeten doen. Een verplichting, iets dat ons afhoudt om te rusten. Het niets moeten doen alleen op Vlieland te vinden is. Wie zichzelf kan doorstaan heeft vrede met zichzelf. Dit voelt als een overwinning op mijn gemoedstoestand. Weggaan en niet meer terug kunnen. Vlieland omringd door water is een logische optie. Opgescheept met mijzelf en verlost van de hectiek van het leven. Soms voel ik mij minder eenzaam dan tussen mensen. Alleen mijn telefoon verraad een verbintenis met anderen. Bereikbaar zijn, al is het om in nood te kunnen bellen. Een illusie, alsof de hulpdiensten hier op tijd zijn. Ik ben alleen met de elementen. Nog even en ik ben op de plek waar ik zijn wil. De bocht om en ik heb mijn bestemming bereikt. Ik zie ik een dame in een rolstoel zich door het zand begeven om naar zee te raken. Het gaat moeizaam en haar lange blonde haren vallen sierlijk op haar zwarte lederen jas. Ze is alleen en ik ben verbaast hoe ze deze route heeft weten af te leggen. Ik versnel mijn looppas en kom dichterbij. Mijn oog valt op een geel piepkonijntje dat aan haar rolstoel is bevestigd. De teksten op haar gipsen been lijken een sociaal netwerk aan te geven. Ze merkt mij op, maar gaat onverminderd verder zich een weg door het zand te banen.
‘Ik zal je helpen’ en ik duw haar verder naar de zee toe.
‘Dank je’ reageert ze ad rem.
‘Kom je hier vaker?’ Ik merk dit geen originele openingszin is.
‘Ja, ik ben vaker terminaal,’ merkt ze spottend op.
Ik lach zenuwachtig, maar ze heeft mijn aandacht.
‘Ik wist het niet,’ verontschuldig ik mij. 
‘Het geeft niet, je kan het niet weten, ik moet opletten, mijn botten zijn broos geworden. Bij het minste kunnen ze nu breken, maar het gaat mij lukken.’
Zij die zichzelf moed in praat. Fragiel, zal haar het best omschrijven, maar ook kranig en eigenwijs. Zij die alleen samen met mij dit strand bevolkt.
‘Ze zeiden dat ik niet moest gaan, dat ik beter thuis kon blijven, maar zijn zij niet ziek en beseffen niet dat deze lucht mij goed doet. Ik moest weg.’
Ik weet niet wij zij met zij bedoelt. 
‘Woon je hier?’
‘Ja, in het enige dorp op dit eiland. Ik ben hier geboren.’
‘Aha, je bent dus inheemse bevolking.
Ze staart mij zwijgend aan.
‘Je wordt ziek met deze regen,’ zeg ik bezorgd.
‘Alsof ik beter wordt,’ reageert ze gevat.
‘Is er niemand die je kan helpen?’
‘Misschien wil ik het zelf doen en alleen zijn.’
‘Ik ga wel weg,’ zeg ik verontschuldigend.
‘Nee, blijf, je hoeft niet te gaan, duw mij maar verder vooruit, sorry, ik bedoel het niet zo.’
Het is onze eerste en laatste ruzie. Ondanks dat zij een schim van zichzelf is, zie ik dat ze mooi is.
‘Ik voel mij vrij op deze plek,’ vertrouw ik haar toe.
‘Ik kom hier straks niet meer weg, maar dat geeft niet, het is mooi hier’ antwoord ze.
Ik schat haar leeftijd, misschien dertig. Ik ben ouder en bezit de leeftijd zij niet bereiken zal. Ik stop met duwen en samen staren wij naar de zee. De getijden komen in vaste uren, maar onzekerheid laat zich niet vangen. Ik weet haar naam niet en zij de mijne niet. Onbekend maakt onbemind zeggen ze, maar men zegt wel meer.  
‘De lucht is helder vandaag, dank je, het is goed zo, stop maar’ zegt ze .
‘Ik kom hier elk jaar,’ merk ik op.
‘Ik zit voorgoed vast, dan is het anders hoor.’
Ze lacht en ik zie dat ze haar op haar lip bijt om geen pijn te voelen.’
‘Je hebt het koud.’ Ik ontdoe mij van de sjaal die in mijn jas zit en vouw hem om haar hals.’
‘Dank je, dit voelt warmer,’ en dankbaar geeft ze mij haar glimlach als beloning.
Weldra zullen wij ons voorstellen en krijgen wij beiden een naam. Ik ben benieuwd welke naam ze heeft gekregen, een naam passend bij dit eiland, zullen haar ouders nog leven? Is er niemand die zich om haar bekommerd en waarom is ze alleen? Er zijn meer vragen dan antwoorden. Altijd, dat zal nu niet anders zijn. Ik weet niet hoe lang ze wil dat ik blijf. Even voel ik mij opdringerig omdat ik haar stilte verstoor. Misschien is zij liever alleen en doorbreek ik dit met mijn aanwezigheid.  
‘Je denkt ergens aan?’ Ze ziet dat ik met mijn gedachtes elders ben.
‘Ik was in gedachte, zulke omgevingen als deze dwingen je om van alles afstand te nemen.’ Ik stop mijn zin en weet niet wat ik zeggen moet. Er is teveel om te vragen, mijn ongeduld kan alles verstoren.
‘Ja, ik begrijp wat je bedoelt. Ik kom hier vaker en ben vaker alleen, maar deze keer niet.’
Haar plagerige lach verraadt dat ze mijn gezelschap waardeert.
‘Ik heb niet lang meer, elke dag is winst.’
‘Ik hoop dat we veel dagen krijgen.’  Ik lach en zie dat ze mij begrijpt. Voor het eerst zijn we samen. De tijd is niet aan ons, maar vandaag is ons gegund. Er is hier niks te doen dan slechts te zijn. Onze aanwezigheid die vanzelfsprekend oogt, maar waarvan elk moment een bijzonderheid is. De dagen die achteloos ongemerkt voorbij gaan. Tenminste achteraf besef je dat alles is omgevlogen. Ik die hier naartoe ging om alleen te zijn.
‘Zullen we hier voor altijd blijven?’ Stel ik haar voor. Ik vraag mijzelf af of haar blonde haren echt zijn of dat dit het een pruik is. Ze is overduidelijk ernstig ziek al oogt ze sterk. Soms zijn het de zieke mensen die gezond lijken en is het niet wat het lijkt. Is schijn overtuigender dan de werkelijkheid. Ik die mezelf de dagen door moet slepen. Zij die geniet van elk uur en op waarde schat. Ik voel mij schuldig bij die gedachte dat ik de dagen als vanzelfsprekend beschouw.
‘Voor altijd? Beantwoord ze mijn vraag met een wedervraag.
Het voelt alsof ik iets beloof waarvan mijn bevestiging niet vrijblijvend is. Ik mijn woorden zorgvuldig moet afwegen. Ik twijfel, maar voel de bijzonderheid van dit moment. Op dit eiland waar ik dacht te ontsnappen ben ik gevangen door affectie die ik voor een onbekende voel. Zij die wacht op antwoord en bang is dat ik haar teleurstel. Straks zal dit alles verstoord worden door de vluchtigheid en voorbij zijn alsof dit nooit geweest is. Tijd is een niet te doorgronden niets. Zij die er altijd lijkt te zijn en nooit lijkt op te gaan. Een meeuw vliegt over ons heen en krijst. De zee is onze getuige, maar zwijgt zoals altijd.